Onder het juk van het Japanse leger voerden ze dwangarbeid uit op de Birma- en Sumatra-spoorwegen.
Ongeveer 4000 Nederlanders, Britten (ongeveer 1000), Australiërs, Amerikanen en Nieuw-Zeelanders (300 in totaal). Samen met meer dan 120.000 Indonesische arbeiders, door de Japanners Romusha genoemd, werden gebruikt als het belangrijkste personeelsbestand op het spoor. Ze bouwden er dijken en hakten doorgangen in het oerwoud en langs de ravijnen. Het uitputtingspercentage van de lokale beroepsbevolking was ondoorgrondelijk met rapporten aan het einde van de oorlog die schatten dat slechts 16.000 overleefden.
Zoveel jaren later zijn de littekens van dat verleden nog steeds zichtbaar.